Aantekeningen Innovatie (BI-6): Investeringsbeoordeling

Het doel van een investeringsbeoordeling is het aangeven van rendement of baten van de informatievoorziening.

1. Rendement

referentiemodel informatiseringseconomie:

  • financieel;
  • niet financieel.

Rendement = meer inkomsten dan uitgaven. Variabelen:

  • tijd;
  • inkomsten;
  • uitgaven;
  • rente;
  • risico.

Financieel/economisch motief: omgevingsontwikkelingen eisen financieel beleid op:

  • rendement;
  • winst-productie;
  • kasstroom-productie.

Kenmerken van projecten:

  • eenmalig;
  • uniek voor organisatie;
  • tijdig;
  • ingewikkeld en onzeker;
  • kostbaar;
  • opdrachtgever met resultaatverplichtingen;
  • essentieel voor probleem-/oplossingseigenaren.

Factoren van invloed op projecten:

  • tijd;
  • onzekerheid;
  • beschikbare informatie;
  • belangentegenstelling.

Typen projecten:

  1. uitvoeringsprojecten – ontwerp of realisatie. Geen samenhang tussen rendement van projecten;
  2. investeringsprojecten – samenhang tussen uitvoeringsprojecten a.g.v. plateau- of programma. Investering van geclusterde projecten beoordelen. Samenhang:
    1. strategisch;
    2. functioneel;
    3. datalogisch;
    4. technologisch;
    5. tijdsafhankelijk.
  3. financieringsprojecten – verantwoording:
    1. kostencentra;
    2. opbrengstencentra;
    3. winstcentra;
    4. investeringscentra.

Kasstroom = behoefte/overschot aan financiële middelen op zeker tijdstip en bepalend voor financieringsbehoefte van een organisatie. Vormen:

  1. initiatie – investeringen om project te starten;
  2. exploitatie – onderhoud en beheer;
  3. liquidatie – afbouwen.

1.1 Investering

initiële investering, middel bij aanvang van het project

  • mensen – loon implementatie en ontwikkeling;
  • materiaal – aanschafkosten.

De total cost of ownership (TCO) bestaan uit:

Kostenpost Initieel Exploitatie
Hardware
Software
Personeel
Data communicatie (infra)
Overig (PIOFACH)

1.2 Return on investment

Cash flow = verschil ontvangsten en uitgaven.

1.2.1 Terugverdienperiode

Tijd die nodig is om initiële investeringen terug te verdienen met de kasstromen die het project genereert.

Nadeel, houdt geen rekening met:

  • economische omgeving van de organisatie;
  • tijdwaarde van geld en daardoor eerder terugverdienen;
  • inkomsten na terugverdienperiode.

1.2.2 Netto contante waarde

Netto contante waarde = opbrengst.

  • EW – eindwaarde;
  • C – contante waarde;
  • r – rente;
  • t – tijd.

Berekening van de eindwaarde:

EW = C (1 ÷ 1 + r)t

Berekening contante waarde:

CW = EW (1 ÷ 1 + r)t

Berekenen/schatten

  • initiële investering;
  • looptijd;
  • cash flow.

1.2.3 Verwachte contante ROI

  • Fn – verwachte constante geldstroom
  • T – aantal perioden waarover kasstroom wordt berekend;
  • Ci – initiele investering.

ROI = ((Fn ÷ T) ÷ Ci ) * 100

2. Bijdrage

  1. strategische samenhang – bijdrage aan realiseren bedrijfsdoelen;
  2. management informatie – informatie om te sturen in primaire processen, strategisch, tactisch en operationeel;
  3. concurrentievoordeel – onderscheidend vermogen:
    1. cost leader – laagste prijs;
    2. differentiation – onderscheid o.b.v. producteigenschappen;
    3. focus – bepaald marktsegment.
  4. concurrentietiming – snelheid waarmee kan worden ingespeeld op veranderingen in de markt. Voorwaarden:
    1. concurrentiedruk – noodzaak vanwege veel/weinig concurrentie;
    2. realisatietijden – periode die nodig is voor realisatie;
    3. reactietijd van de concurrentie – snelheid waarmee concurrenten handelen.
  5. strategische ICT architectuur.

 

Som van de niet financiële onderdelen. Kwantificeren van de bijdrage van de niet financiële voordelen.

strategische doelen concurrentie-voordeel management informatie concurrentie timing strategische ICT architectuur Som
Project 1
Project 2
Project n

3 Risicoindex

Hoofdsoorten:

  1. kosten hoger dan geraamd;
  2. duurt langer dan gepland;
  3. acceptatie slecht.

Typen:

  1. project/organisatie – mate waarin organisatie project kan dragen. Voorwaarden:
    1. goede beschrijving van het project;
    2. projectorganisatie moet bekend zijn.
  2. definiëringsonzekerheid – duidelijkheid van op te leveren (eind)producten;
  3. technische onzekerheid – bekendheid met de technologie;
  4. ICT-infrastructuur – heeft de organisatie de vaardigheden.

Tegenmaatregelen:

  1. project stoppen of uitstellen;
  2. doorgaan zonder tegenmaatregel;
  3. risicobeperkende maatregelen.